vrijdag 14 juni 2013

De zedelijkheid

"Was vernünftig ist, das ist wirklich; und was wirklich ist, das ist vernüftig." (Vorrede)


G.W.F. Hegel, Grundlinien der Philosophie des Rechts, Stuttgart: Reclam 2005.


Bij Hegel komt de redelijkheid tot uitdrukking in de maatschappelijke instituties van de zedelijkheid. De zedelijkheid is het derde moment in de verwerkelijking van de vrijheid (§ 185-186). Het eerste moment is het abstracte recht; het tweede de moraliteit. In het abstracte recht is de vrijheid eenzijdig en gebaseerd op willekeur. Dat wordt zichtbaar in het onrecht. Ook in de moraliteit blijft de vrijheid afhankelijk van de subjectieve wil, die in het kwaad tevoorschijn komt. In de zedelijkheid wordt de vrijheid tenslotte belichaamd in de maatschappelijke instituties van de zedelijkheid: de familie, de burgerlijke samenleving en de staat. De zedelijkheid is de idee van de vrijheid als het goede; het goede is een levende werkelijkheid (§ 142-147). Het is een substantie die leeft in en door het zelfbewustzijn van de individuen. Zedelijkheid is de bemiddeling tussen het individu en de gemeenschap, dat wil zeggen: tussen algemeen en bijzonder. Het is de eenheid tussen de subjectieve wil en de objectieve orde. Deze eenheid tussen subjectief en objectief bestaat zowel op objectief als op subjectief niveau. Op objectief niveau bestaat deze eenheid in maatschappelijke instituties, wetten, normen en waarden. Op subjectief niveau wordt zij gedragen door het zelfbewustzijn van individuen. Dit zelfbewustzijn van individuen moet echter eerst nog worden gevormd. In eerste instantie ervaart het subject de zedelijke machten nog als vreemd aan zichzelf. In die fase verschijnt de zedelijke orde als iets dat hem bindt, als een plicht (§ 148-149). Wanneer het subject zich dan verder ontwikkelt zal hij eenzelfde redelijkheid in zichzelf ontdekken.

De mythe van de oorsprong

"Rousseau is said by most commentators to have solved the chicken-and-egg problem of founding by introducing a lawgiver, a good man prior to good law, an objective or virtuous figure who can found the polity. Unfortunately the lawgiver also aggrevates the problem; he cannot just solve it, because his enrty onto the scene compromises the people's autonomy or equality, which Rousseau also seeks to secure as a condition of their ability freely to will the general will." (p. 119)



Bonnie Honig, "Between Decision and Deliberation: Political Paradox in Democratic Theory, in: Netherlands Journal of Legal Philosophy, R & R 2008/2.


File:Romolo e remo.jpg
Peter Paul Rubens, Romulus en Remus, c.a. 1616, Musei Capitolini, Rome


Wat was er eerst, de kip of het ei? In de politieke filosofie staat dit probleem bekend als de paradox van de oprichting. Wat was er eerst, een deugdzaam volk of goede wetgeving? Rousseau is de eerste die over dit probleem theoretiseert. In Boek II.7 (Du Législateur) van Du Contrat Social stelt hij: wil een volk deugdzaam worden door goede wetgeving, dan moeten de mensen vóór de wetten zijn wat ze door de wetten moeten worden. Volgens de meeste commentatoren lost Rousseau dit probleem op door een ideale wetgever te introduceren, een deugdzame man, die voorafgaat aan goede wetgeving. Deze wetgever is de oprichter van de staat. Volgens Honig heeft deze oplossing echter een beperking, omdat de wetgever afbreuk doet aan de autonomie van het volk. Want door het volk zijn wet op te leggen ontneemt hij het volk de mogelijkheid om zichzelf de wet op te leggen. Maar deze beperking is van gering belang, omdat het probleem de periode van oprichting overschrijdt. De wetgever richt zich namelijk alleen op het probleem van de oprichting, maar het probleem van de kip en het ei heeft betrekking op het politieke in het algemeen. In plaats van de paradox van de oprichting is sprake van de paradox van het politieke.

Volgens Honig c.s. is de oplossing van Rousseau eigenlijk niet de ideale wetgever, maar de plaatsbepaling van het probleem in de tijd. Door het probleem van de kip en het ei te beperken tot de periode van de oprichting, voorkomt Rousseau dat het probleem zich verder uitbreidt naar het politieke in het algemeen. Op die manier laat Rousseau de lezer concluderen dat de wetgever nodig is om door de periode van oprichting heen komen. De wetgever is de reïncarnatie van Machiavelli's heerser. Hij dwingt het volk om vrij te zijn en gebruikt religie als middel voor politiek (I.1 jo. 7 jo. II.7). Door de lezer te laten geloven dat de wetgever noodzakelijk is, speelt Rousseau hetzelfde spel! Want de paradox van het politieke beperkt zich niet tot de periode van oprichting. Immers iedere dag immigreren vreemdelingen onder een bestaand regiem; iedere dag worden kinderen geboren onder een bestaand volk. Dus de oorsprong van het volk is een mythe.

Aristoteles's oplossing voor het kip-en-ei-probleem is de onsterfelijkheid van soorten (Honig 2008, p. 134). Daardoor ontstaat een oneindige reeks van ouders en kinderen. Zo wijst Hannah Arendt erop dat de Amerikaanse revolutionairen succesvol waren, omdat zij decennia lang hadden geoefend met zelfbestuur. Hoewel de Amerikaanse Revolutie voor hen een nieuw begin was, werd zij voorafgegaan door generaties van ouders en kinderen die werden opgevoed tot vrijheid in bestaande praktijken en instituties volgens bestaande gewoonten, deugden en wetten. Arendt zegt ook dat ieder volk steeds weer overspoeld wordt door barbaren. Dat zijn de kinderen die worden geboren. Zo is ieder kind een Revolutie, een nieuw begin.

vrijdag 7 juni 2013

De list van de wetgever

"Pour qu'un peuple naissant pût goûter les saines maximes de la politique et suivre les règles fondamentales de la raison d'État, il faudrait que l'effet pût devenir la cause, que l'esprit social, qui doit être l'ouvrage de l'institution, présidât à l'institution même; et que les hommes fussent avant les loix ce qu'ils doivent devenir par elles." (p. 230-231)


Jean-Jacques Rousseau, Du Contrat Social (éd. Constant Bourquin), Genève: Les Éditions du Cheval Ailé.


Op verschillende manieren formuleert Rousseau de paradox van de goede constitutie. Een goed gevormd volk, dat het gevolg is van een goede constitutie, zou tot oorzaak van een goede constitutie moeten worden. Anders gezegd: het maatschappelijk ethos, dat het gevolg van een goede constitutie moet zijn, zou aan die constitutie zelf vooraf moeten gaan. Nog anders gezegd: goed gevormde burgers moeten vooraf gaan aan de goede wetten, die hen zouden moeten transformeren tot goede burgers. Dit is een groot raadsel. Rousseau lost dat op door zich een ideale wetgever voor te stellen. Om een goede constitutie te ontwerpen, is een alles overtreffend intellect nodig, dat alle menselijke hartstochten doorziet, maar er zelf geen enkele ondergaat. De ideale wetgever staat voor een buitengewone opdracht. Zijn taak is niet om de staat te regeren door middel van rechtvaardige wetten, maar om de staat op te richten en de fundamentele wetten te maken. De oprichting van de staat maakt zelf geen deel uit van de constitutie. Rousseau benadrukt dat de rechtvaardige wetgever, die het gezag heeft over de fundamentele wetten, niet dezelfde persoon kan zijn als de soeverein, die het gezag heeft over de mensen. Want anders zou de wetgever niet vrij zijn van hartstochten bij het maken van de wetten en zouden er allerlei onrechtvaardigheden in kunnen sluipen, doordat hij zich laat misleiden door zijn particuliere belangen, in plaats van het algemeen belang te volgen. De wetgever staat voor een taak, die de menselijke kracht te boven gaat. Om deze taak uit te voeren ontbreekt het hem bovendien aan het nodige gezag. In tegenstelling tot de soeverein, die zijn bevoegdheid om de wetten uit te voeren aan de constitutie ontleent, kan de ideale wetgever geen dwang gebruiken om het volk tot gehoorzaamheid te bewegen. Door wijze woorden alleen laten de mensen zich meestal niet zo gemakkelijk overtuigen. Daarom moet hij het voorbeeld volgen van de grote profeten, zoals Mozes en Mohammed. De wetgever moet zijn woorden in de mond van God leggen. Door deze list zullen de mensen geloven dat zijn wijsheid de enige waarheid is en zullen ze zich onderwerpen aan zijn wetten. In navolging van Machiavelli maakt Rousseau religie tot het werktuig van politiek.

Zelfwetgeving

"On voit [...] que l'acte d'association renferme un engagement réciproque du public avec les particuliers, et que chaque individu, contractant, pour ainsi dire, avec lui-même, se trouve engagé sous un double rapport: savoir, comme membre du Souverain envers les particuliers, et comme membre de l'État envers le Souverain." (p. 194)


Jean-Jacques Rousseau, Du Contrat Social (éd. Constant Bourquin), Genève: Les Éditions du Cheval Ailé.


Het maatschappelijk verdrag houdt een wederkerige verbintenis in van de individuen met de gemeenschap, waarbij ieder individu als het ware een dubbele verbintenis aangaat met zichzelf: als lid van de soeverein met de afzonderlijke individuen; als lid van de staat met de soeverein. Zo brengt ieder individu heel zijn persoon en kunnen in onder de leiding van de algemene wil; en gezamenlijk wordt ieder lid opgenomen als onscheidbaar deel van het geheel (I.6). Door deze oprichtingsdaad wordt een zedelijk lichaam in het leven geroepen, dat gevormd wordt door alle leden. Dit lichaam wordt staat genoemd in zoverre het passief is; soeverein in zoverre het actief is. Evenzo worden de leden burgers genoemd in zoverre zij actief zijn; onderdanen wanneer zij passief zijn. De staat en de burgers zijn als rechtssubjecten dragers van rechten en plichten. Rechten staan tegenover plichten. Tegenover de rechten van de burgers staan de plichten van de staat; tegenover de rechten van de soeverein staan de plichten van de onderdanen. Door het maatschappelijk verdrag verwerven de individuen rechten ten opzichte van zichzelf als onderdanen van de staat; en aanvaarden zij plichten ten opzichte van zichzelf als leden van de soeverein. Het ultieme recht van de soeverein is wetten vast te stellen in overeenstemming met de algemene wil. Daar tegenover staat de hoogste plicht van de onderdanen te gehoorzamen aan de wetten van de soeverein. De soeverein wordt gevormd door de afzonderlijke individuen. Dus zij stellen zichzelf de wet. Zij bezitten autonomie - afgeleid van Gr. autos (zelf) + nomos (wet) = autonomos (zelfwetgeving). Beroemd is Kants categorische imperatief: handel zo dat je tegelijk kunt willen dat de maxime van je handeling een algemene wet wordt. Maar vóór Kant was Rousseau.

zaterdag 1 juni 2013

De zedelijke persoon tegenover de natuurlijke persoon

Afin donc que le pacte social ne soit pas un vain formulaire, il renferme tacitement cet engagement qui seul peut donner la force aux autres, que quiconque refusera d'obéir a la volonté générale y sera contraint par tout le corps: ce qui ne signifie autre chose sinon qu'on forcera a être libre [...]" (p. 197)


Jean-Jacques Rousseau, Du Contrat Social (éd. Constant Bourquin), Genève: Les Éditions du Cheval Ailé.


De soeverein ontleent zijn bestaan aan het maatschappelijk verdrag met alle individuen, dat over en weer rechten en plichten schept. De soeverein is echter een zedelijk persoon, terwijl de individuen natuurlijke personen zijn. Dat verschil veroorzaakt een onevenredigheid tussen de verdragspartijen. De soeverein kan het verdrag namelijk niet schenden, omdat hij daaraan zijn bestaan ontleent. Door in te gaan tegen het oorspronkelijke verdrag zou hij zichzelf vernietigen. Maar de individuen kunnen het verdrag wel schenden, omdat hun bestaan volstrekt zelfstandig en van nature onafhankelijk is.

Omdat het zedelijk lichaam of de soeverein gevormd wordt door de leden die hem samenstellen, is het bovendien onmogelijk dat het lichaam zijn leden zou willen schaden. Om dezelfde reden is het ook onmogelijk dat de soeverein een belang zou hebben dat in strijd is met het belang van zijn onderdanen. Maar de individuele mens kan wel een bijzondere wil hebben die afwijkt van de algemene wil. Ook kan hij denken dat zijn bijzondere belang iets anders is dan het algemeen belang. Wanneer hij datgene wat hij eigenlijk verplicht is aan de gemeenschappelijke zaak ziet als een vrijwillige bijdrage, beschouwt hij het zedelijk lichaam als een gedachteconstructie omdat deze geen mens is.

Enerzijds hebben de burgers een waarborg dat de staat zijn verplichtingen nakomt. Anderzijds heeft de soeverein geen waarborg dat de onderdanen hun verplichtingen zullen nakomen. Om zich van de trouw van zijn onderdanen te verzekeren bestaat er voor de soeverein maar één middel: dwang. Opdat het maatschappelijk verdrag geen papieren tijger zal zijn, moet het stilzwijgend de verbintenis inhouden, dat ieder lid dat weigert te gehoorzamen aan de algemene wil, er door heel het lichaam toe gedwongen zal worden. Zo wordt de mens gedwongen om vrij te zijn. Hij wordt immers gedwongen te gehoorzamen aan de wet die hij zichzelf heeft opgelegd.