zaterdag 23 maart 2013

De paradox van de constitutie


"Hij, die zich meester maakt van een stad, die gewoon is in vrijheid te leven, en haar niet verwoest, moet er op bedacht zijn zelf door haar vernietigd te worden." (p. 166)


Niccolò Machiavelli, "De vorst", in Politeia. Groote mannen over staat en maatschappij (red. J.D. Bierens de Haan), Brussel: Elsevier 1946.


Machiavelli begint zijn Il Principe met een analyse van de verschillende soorten alleenheerschappijen (hoofdstuk I). Eerst maakt hij onderscheid tussen de oude en de nieuwe alleenheerschappijen. De oude alleenheerschappijen zijn de erfelijke vorstendommen; de nieuwe de veroverde. Daarna maakt hij specifieker onderscheid tussen de geheel nieuwe en gedeeltelijke nieuwe alleenheerschappijen. Deze laatsten worden als deel toegevoegd aan de erfelijke vorstendommen; de eerste zijn helemaal veroverd. Ten slotte maakt hij een nog specifieker onderscheid tussen veroverde machtsgebieden die gewoon zijn onder een heerser te leven en veroverde steden of machtsgebieden die gewoon zijn volgens eigen wetten en in vrijheid te leven. 

In hoofdstuk V vervolgt hij zijn analyse met drie verschillende methoden om het bezit te behouden van veroverde steden die gewoon zijn om in vrijheid te leven. Namelijk door ze te verwoesten, door er te gaan wonen en door ze te laten leven volgens hun eigen wetten, waarbij de heerser belasting heft en een aristocratie instelt, die afhankelijk is van zijn vriendschap. De beste methode is volgens Machiavelli de derde, althans wanneer je de stad niet wil verwoesten. Want de zekerste methode om de stad te behouden is door haar volledig te vernietigen. Dat is een paradox! De verklaring is dat een stad die gewoon is in vrijheid te leven een volksregering is. De volksregering staat tegenover de alleenheerschappij (I.1). Om de nieuwe constitutie op te richten is het noodzakelijk om de oude te vernietigen. Dit is niets anders dan oprichtingsgeweld.

Wanneer een stad die gewoon is om in vrijheid te leven veroverd wordt, bestaat er een groot risico dat de bewoners in opstand komen. Zij kunnen immers altijd een rechtvaardiging vinden in de oude constitutie en in het woord "vrijheid". Als de bewoners niet verdeeld of verspreid raken, dan zullen ze dat woord nooit vergeten. Dus als iemand zich meester maakt van een stad die gewoon is in vrijheid te leven, kan hij haar het beste verwoesten en haar bewoners uiteen drijven om te voorkomen dat zij in opstand komen en hem doden. Ter vergelijking: wanneer in een stad die gewoon is onder een heerser te leven het geslacht van de heerser uitsterft, ontstaat er een crises doordat de bewoners het onderling niet eens kunnen worden over wie de nieuwe heerser moet worden. Bovendien zijn de bewoners gewend aan gehoorzaamheid en niet aan vrijheid, waardoor zij minder snel naar de wapens zullen grijpen. Daarom kan een heerser zich gemakkelijk van hun trouw verzekeren. Hij die zich meester maakt van een land dat gewoon is onder een heerser te leven, hoeft haar dus niet te vernietigen om zijn eigen ondergang te voorkomen. Deze eenvoudige waarheid illustreert Machiavelli in hoofdstuk IV aan de hand van het voorbeeld van Alexander de Grote, die het Perzische Rijk veroverde.

File:Paolo Veronese - The Family of Darius before Alexander (detail) - WGA24968.jpg
Paolo Veronese, De familie van Darius voor Alexander, 1565-1570, London, National Gallery

dinsdag 19 maart 2013

Een virtuoos

"Machiavelli expects princes of the highest virtù to be capable, as the situation requires, of behaving in a completely evil fashion." (§ 3)


Cary Nederman, "Niccolò Machiavelli", The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Fall 2009 Edition), Edward N. Zalta (ed.), URL = <http://plato.stanford.edu/archives/fall2009/entries/machiavelli/>.


Machiavelli's machtspolitiek kan in één woord samengevat worden: virtù. Dit is het Italiaanse woord voor deugd; in het Engels virtue. Maar bij Machiavelli krijgt het woord een geheel nieuwe betekenis. De conventionele betekenis van deugd is morele goedheid. En de klassieke deugden zijn rechtvaardigheid, verstandigheid, moed en gematigdheid. Maar wanneer Machiavelli spreekt over de virtù van de heerser, dan bedoelt hij iets anders. Naast morele goedheid, kan virtù ook morele slechtheid betekenen. Tot de deugden van de heerser behoren bijvoorbeeld niet alleen verstandigheid en voorzichtigheid, maar ook doortraptheid en goed gebruikte wreedheid. Waar deugd bij Aristoteles een karakterhouding is, die ons in staat stelt het midden te kiezen tussen twee slechte eigenschappen (Ethica, II, 6), is virtù bij Machiavelli een verzameling van persoonlijke kwaliteiten, die de heerser in staat stelt om de politieke orde te handhaven en grootse dingen te bereiken. Het doel van de heerser is namelijk de macht en glorie van de staat te vergroten. Met dat doel voor ogen moet een dappere heerser ook immoreel kunnen handelen, indien dat nodig is. Morele slechtheid moet niet worden uitgesloten, omdat politieke omstandigheden altijd wisselend zijn. Daarom moet een sterke heerser vooral een flexibele houding aannemen, die hem in staat stelt om te variëren tussen moreel en immoreel handelen al naar gelang vereist wordt door de omstandigheden en het lot - Fortuna, de bron van politieke onrust, oorlog en geweld. Evenals de virtù van de generaal hem in staat stelt zijn oorlogstactieken aan te passen aan de omstandigheden op het slagveld, moet de virtù van de heerser hem in staat stellen zijn machtsstrategieën aan te passen aan de bijzondere omstandigheden in de politiek. Zoals de generaal kennis van effectieve oorlogsvoering moet beheersen, zo moet de heerser kennis van effectieve machtsuitoefening bezitten. Een goede generaal ziet zijn vijand al van verre; evenzo een virtuoze heerser Fortuna.





vrijdag 1 maart 2013

De vos en de leeuw

"In dit verband dient men in de gaten te houden dat er twee manieren van strijden bestaan: de ene door middel van wetten, de andere door middel van geweld. De eerste manier is eigen aan de mens, de tweede aan het dier. Maar omdat de eerste vaak niet toereikend is, moet men soms tot de tweede zijn toevlucht nemen. Een heerser moet dan ook de kunst verstaan om zowel in de huid van het dier als in die van de mens te kruipen." (p.145)

Niccolò Machiavelli, De heerser (vertaald door Frans van Dooren), Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep 2009.


Sandro Botticelli, Minerva and the Centaur
Sandro Botticelli, Minerva en de centaur, 1480-1482, Florence, Galleria degli Uffizi



Een heerser kan op twee manieren macht uitoefenen: door middel van wetten en door middel van geweld. Wetten zijn verzamelingen van regels, die zijn vastgesteld door de soeverein. Een schending van de regels is een vorm van geweld, die vergolden moet worden met een straf door de heerser. Maar een schending van de regels door de heerser zelf wordt niet vergolden. Want dat vooronderstelt dat de heerser zichzelf straft. Dus wanneer de heerser zijn eigen regels schendt, dan is er sprake van pure machtsuitoefening. Een heerser die zijn woord houdt, handelt in overeenstemming met het beginsel dat afspraken moeten worden nagekomen. Als een heerser wetten maakt voor zijn onderdanen, of verdragen sluit met andere heersers, dan aanvaardt hij daarmee impliciet dit rechtsbeginsel. Een heerser die zijn woord niet houdt, handelt in strijd met dit fundamentele rechtsbeginsel. Hij schendt daarmee zijn eigen regels, of de regels die hij heeft afgesproken. Dus een heerser die zijn woord niet houdt, oefent macht uit door middel van geweld. Dit geweld blijft onbestraft. Machiavelli stelt nu dat de ideale heerser moet regeren door middel van wetten èn door middel van geweld. De ideale heerser kan zijn machtspositie versterken door wetten te maken voor zijn onderdanen en verdragen te sluiten met vreemde heersers. Daardoor creëert hij binnen- en buitenlandse machtsverhoudingen, die gebaseerd zijn op wederkerigheid. In principe moet een verstandige heerser zich aan de wetten en verdragen houden. Maar wanneer de onderdanen niet gehoorzamen aan de wetten, of vreemde heersers zich niet aan hun woord houden, hoeft hij dat evenmin te doen, want anders kan zijn machtspositie daardoor in gevaar komen. Onder bepaalde omstandigheden is het zelfs noodzakelijk dat hij zijn beloften breekt om zijn machtspositie ten opzichte van binnen- en buitenlandse vijanden te handhaven. Wanneer hij zo handelt, strijdt hij niet door middel van wetten, maar door middel van geweld.

Strijden door middel van wetten is eigen aan de mens; strijden door middel van geweld is eigen aan het dier. Mensen onderscheiden zich van andere dieren, doordat ze redelijke wezens zijn. Daardoor kunnen mensen regels met elkaar afspreken en aan elkaar beloven dat ze zich daaraan zullen houden. Dieren kunnen alleen overleven in de strijd om het bestaan door slimmer, sluwer of sterker te zijn dan andere dieren. Voorbeelden daarvan zijn de vos en de leeuw. De vos is sluw, zodat hij zich tegen valstrikken kan verdedigen. De leeuw is sterk, zodat hij de wolven schrik kan aanjagen. Maar de wolven zijn sterker dan de vos en de leeuw kan gemakkelijk in een valstrik lopen. Daarom moet de ideale heerser sluw zijn als een vos en sterk zijn als een leeuw. In hoofdstuk XIX noemt Machiavelli de Romeinse keizer Septimus Severus (193-211) als voorbeeld van een heerser die op een slimme manier gebruik wist te maken van de eigenschappen van de vos en de leeuw. Toen Severus hoorde dat Julianus een lafhartige keizer was rukte hij met zijn leger op naar Rome, onder het voorwendsel dat hij de moord op keizer Pertinax wilde wreken en zonder te laten merken dat hij eigenlijk zelf keizer wilde worden. In Rome werd hij door de senaat uit vrees tot keizer gekozen en werd Julianus ter dood veroordeeld. Nu Severus eenmaal keizer was, bleven er nog twee vijanden over: in het oosten de veldheer Niger; in het westen Albinus. Severus besloot Niger aan te vallen en Albinus bij senaatsbesluit tot mederegeerder te benoemen. Eerst versloeg hij Niger in het oosten en vervolgens keerde hij terug naar Rome. In de senaat beschuldigde hij Albinus van ondankbaarheid voor de ontvangen weldaden en verraad op de keizer. Daarna trok hij tegen Abinus te velde en versloeg hem in Frankrijk.


Dialectiek van de politiek

Geschiedenis is een dialectisch proces. Zo ook de geschiedenis van de moderne politieke filosofie. Deze neemt een aanvang bij het realisme van Machiavelli, die voor het eerst onomwonden stelt dat de mens door en door slecht is. Dat betekent een breuk met de christelijke traditie, waaraan Thomas More nog schatplichtig is. In overeenstemming met die traditie ontkent More dat de mens van nature slecht is. Tegelijkertijd vormt zijn idealisme opnieuw een breuk met het verleden. Hij maakt zich een voorstelling van een ideale samenleving van goedaardige mensen. Deze samenleving is niet gefundeerd in de objectiviteit van sociale, politieke en godsdienstige instituties, maar in de subjectiviteit van redelijke individuen. Het realisme van Machiavelli en het idealisme van More worden vervolgens verenigd in de politieke filosofie van Thomas Hobbes. Volgens Hobbes is de mens egoïstisch tot op het bot. Daarom is de natuurtoestand een oorlog van allen tegen allen. Uit welbegrepen eigenbelang komen de mensen overeen om een absolute macht in het leven te roepen die de vrede en veiligheid in de staat moet garanderen. Deze absolute macht is zo groot als maar denkbaar is. Vervolgens wordt het absolutisme van Hobbes weer bestreden door het liberalisme van Locke. Tegenover de absolute macht van de staat, stelt Locke de ongelimiteerde vrijheid van het individu. Locke geeft het individu een onvervreemdbaar recht op de eigendom van zijn persoon en goed. Het individu krijgt het recht om zich net zoveel hulpbronnen toe te eigenen als hij maar wil en om daarover te beschikken zoals hem dat goeddunkt, zolang hij maar genoeg overlaat voor anderen en niets verspilt. Uiteindelijk leidt dat tot grote ongelijkheid tussen rijken en armen. Deze ongelijkheid wordt vervolgens bestreden door Rousseau. Waar ieder individu bij Locke een onvervreemdbaar recht op zijn persoon en arbeid verkrijgt, vervreemdt ieder individu bij Rousseau heel zijn persoon en kunnen aan de gemeenschap. Op die manier vormen alle individuen samen de soeverein. Maar deze absolute vrijheid leidt uiteindelijk tot terreur. Ten slotte waagt Hegel dan een grandioze poging om de gehele geschiedenis van de moderne politieke filosofie samen te smeden tot een hogere eenheid.