Niccolò Machiavelli, "De vorst", in Politeia. Groote mannen over staat en maatschappij (red. J.D. Bierens de Haan), Brussel: Elsevier 1946.
Machiavelli begint zijn Il Principe met een analyse van
de verschillende soorten alleenheerschappijen (hoofdstuk I). Eerst maakt hij
onderscheid tussen de oude en de nieuwe alleenheerschappijen. De oude
alleenheerschappijen zijn de erfelijke vorstendommen; de nieuwe de veroverde.
Daarna maakt hij specifieker onderscheid tussen de geheel nieuwe en
gedeeltelijke nieuwe alleenheerschappijen. Deze laatsten worden als deel
toegevoegd aan de erfelijke vorstendommen; de eerste zijn helemaal veroverd.
Ten slotte maakt hij een nog specifieker onderscheid tussen veroverde machtsgebieden
die gewoon zijn onder een heerser te leven en veroverde steden of
machtsgebieden die gewoon zijn volgens eigen wetten en in vrijheid te leven.
In hoofdstuk V vervolgt hij
zijn analyse met drie verschillende methoden om het bezit te behouden van veroverde steden die gewoon
zijn om in vrijheid te leven. Namelijk door ze te verwoesten, door
er te gaan wonen en door ze te laten leven volgens hun eigen wetten, waarbij de heerser belasting heft en een aristocratie instelt, die afhankelijk is van zijn vriendschap. De
beste methode is volgens Machiavelli de derde, althans wanneer je de stad niet
wil verwoesten. Want de zekerste methode om de stad te behouden is door haar
volledig te vernietigen. Dat is een paradox! De verklaring is dat een stad die gewoon is in vrijheid te leven een volksregering is. De volksregering staat tegenover de alleenheerschappij (I.1). Om de nieuwe constitutie op te richten is het noodzakelijk om de oude te vernietigen. Dit is niets anders dan oprichtingsgeweld.
Wanneer een stad die gewoon is om in vrijheid te leven veroverd wordt, bestaat er een groot risico dat de bewoners in opstand komen.
Zij kunnen immers altijd een rechtvaardiging vinden in de oude constitutie en
in het woord "vrijheid". Als de bewoners niet verdeeld of verspreid
raken, dan zullen ze dat woord nooit vergeten. Dus als iemand zich meester
maakt van een stad die gewoon is in vrijheid te leven, kan hij haar het beste
verwoesten en haar bewoners uiteen drijven om te voorkomen dat zij in opstand
komen en hem doden. Ter vergelijking: wanneer
in een stad die gewoon is onder een heerser te leven het geslacht van de
heerser uitsterft, ontstaat er een crises doordat de bewoners het onderling
niet eens kunnen worden over wie de nieuwe heerser moet worden. Bovendien zijn
de bewoners gewend aan gehoorzaamheid en niet aan vrijheid, waardoor zij minder
snel naar de wapens zullen grijpen. Daarom kan een heerser zich gemakkelijk van hun trouw verzekeren. Hij die zich
meester maakt van een land dat gewoon is onder een heerser te leven, hoeft haar
dus niet te vernietigen om zijn eigen ondergang te voorkomen. Deze eenvoudige
waarheid illustreert Machiavelli in hoofdstuk IV aan de hand van het voorbeeld
van Alexander de Grote, die het Perzische Rijk veroverde.
Paolo Veronese, De familie van Darius voor Alexander, 1565-1570, London, National Gallery |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.